uitkrijgen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | krijg uit | kreeg uit | heb uitgekregen |
jij, je, u | krijgt uit | kreeg uit | hebt uitgekregen |
hij, zij, het | krijgt uit | kreeg uit | heeft uitgekregen |
wij | krijgen uit | kregen uit | hebben uitgekregen |
jullie | krijgen uit | kregen uit | hebben uitgekregen |
zij, ze | krijgen uit | kregen uit | hebben uitgekregen |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitkrijgen with some of the pronouns.
- Ik krijg de taak uit.
- Jij krijgt je huiswerk uit.
- Hij/Zij krijgt de brief uit.
- Wij krijgen de opdracht uit.
- Jullie krijgen de boodschappen uit.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitkrijgen with some of the pronouns.
- Ik kreeg de taak uit.
- Jij kreeg je huiswerk uit.
- Hij/Zij kreeg de brief uit.
- Wij kregen de opdracht uit.
- Jullie kregen de boodschappen uit.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitkrijgen with some of the pronouns.
- Ik heb de taak uitgekregen.
- Jij hebt je huiswerk uitgekregen.
- Hij/Zij heeft de brief uitgekregen.
- Wij hebben de opdracht uitgekregen.
- Jullie hebben de boodschappen uitgekregen.