uitrazen

Conjugations List of Uitrazen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikraas uitraasde uitheb uitgeraasd
jij, je, uraast uitraasde uithebt uitgeraasd
hij, zij, hetraast uitraasde uitheeft uitgeraasd
wijrazen uitraasden uithebben uitgeraasd
jullierazen uitraasden uithebben uitgeraasd
zij, zerazen uitraasden uithebben uitgeraasd

Presens

Example presens sentences for Uitrazen with some of the pronouns.

  • Ik raas uit in het park.
  • Jij raast uit op het podium.
  • Hij/Zij raast uit tijdens het sporten.
  • Wij razen uit op vakantie.
  • Jullie razen uit in de speeltuin.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Uitrazen with some of the pronouns.

  • Ik raasde uit toen ik boos was.
  • Jij raasde uit tijdens de wedstrijd.
  • Hij/Zij raasde uit na het horen van het nieuws.
  • Wij raasden uit op het strand.
  • Jullie raasden uit tijdens de vakantie.

Perfectum

Example perfectum sentences for Uitrazen with some of the pronouns.

  • Ik ben uitgeraasd na een lange dag.
  • Jij bent uitgeraasd na het harde werken.
  • Hij/Zij is uitgeraasd na het rennen.
  • Wij zijn uitgeraasd na een feestje.
  • Jullie zijn uitgeraasd na het spelen.