uitsnijden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | snij uit | sneed uit | heb uitgesneden |
jij, je, u | snijdt uit | sneed uit | hebt uitgesneden |
hij, zij, het | snijdt uit | sneed uit | heeft uitgesneden |
wij | snijden uit | sneden uit | hebben uitgesneden |
jullie | snijden uit | sneden uit | hebben uitgesneden |
zij, ze | snijden uit | sneden uit | hebben uitgesneden |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitsnijden with some of the pronouns.
- Ik snijd de vorm uit met een schaar.
- Jij snijdt het papier uit met een mes.
- Hij/Zij snijdt de afbeelding zorgvuldig uit.
- Wij snijden de letters uit voor het project.
- Jullie snijden de bladeren uit voor de knutselactiviteit.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitsnijden with some of the pronouns.
- Ik sneed de vorm uit met een schaar.
- Jij sneed het papier uit met een mes.
- Hij/Zij sneed de afbeelding zorgvuldig uit.
- Wij sneden de letters uit voor het project.
- Jullie sneden de bladeren uit voor de knutselactiviteit.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitsnijden with some of the pronouns.
- Ik heb de vorm uitgesneden met een schaar.
- Jij hebt het papier uitgesneden met een mes.
- Hij/Zij heeft de afbeelding zorgvuldig uitgesneden.
- Wij hebben de letters uitgesneden voor het project.
- Jullie hebben de bladeren uitgesneden voor de knutselactiviteit.