uitstulpen

Conjugations List of Uitstulpen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstulp uitstulpte uitben uitgestulpt
jij, je, ustulpt uitstulpte uitbent uitgestulpt
hij, zij, hetstulpt uitstulpte uitis uitgestulpt
wijstulpen uitstulpten uitzijn uitgestulpt
julliestulpen uitstulpten uitzijn uitgestulpt
zij, zestulpen uitstulpten uitzijn uitgestulpt

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitstulpen with some of the pronouns.

  • De bloem uitstulpt in de lente.
  • Ik stulp de sokken uit voordat ik ze aantrek.
  • Jij stulpt het deeg uit tot een dunne laag.
  • Hij/zij/het stulpt regelmatig zijn/haar lippen uit om te fluiten.
  • Wij stulpen de ballon uit voordat we hem opblazen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitstulpen with some of the pronouns.

  • De bloem stulpte uit in de lente.
  • Ik stulpte de sokken uit voordat ik ze aantrok.
  • Jij stulpte het deeg uit tot een dunne laag.
  • Hij/zij/het stulpte regelmatig zijn/haar lippen uit om te fluiten.
  • Wij stulpten de ballon uit voordat we hem opbliezen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitstulpen with some of the pronouns.

  • De bloem is uitgestulpt in de lente.
  • Ik heb de sokken uitgestulpt voordat ik ze aantrok.
  • Jij hebt het deeg uitgestulpt tot een dunne laag.
  • Hij/zij/het heeft regelmatig zijn/haar lippen uitgestulpt om te fluiten.
  • Wij hebben de ballon uitgestulpt voordat we hem opbliezen.