uitwegen

Conjugations List of Uitwegen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikweeg uitwoog uitheb uitgewogen
jij, je, uweegt uitwoog uithebt uitgewogen
hij, zij, hetweegt uitwoog uitheeft uitgewogen
wijwegen uitwogen uithebben uitgewogen
julliewegen uitwogen uithebben uitgewogen
zij, zewegen uitwogen uithebben uitgewogen

Presens

Example presens sentences for Uitwegen with some of the pronouns.

  • Ik weeg de groenten uit voor het avondeten.
  • Jij weegt je koffer uit voordat je naar de luchthaven gaat.
  • Hij weegt de pakketten uit in het magazijn.
  • Zij wegen de ingrediënten uit voor het bakken van een taart.
  • Wij wegen de zakken aardappelen uit voor de markt.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Uitwegen with some of the pronouns.

  • Vroeger woog ik altijd het fruit uit voordat ik het kocht.
  • Toen ik jong was, woog ik mezelf elke ochtend uit nieuwsgierigheid.
  • Hij woog de poststukken vroeger altijd zorgvuldig uit.
  • Zij wogen de chemicaliën nauwkeurig uit tijdens het laboratoriumonderzoek.
  • Wij wogen de baby regelmatig uit interesse in zijn groei.

Perfectum

Example perfectum sentences for Uitwegen with some of the pronouns.

  • Ik heb de boodschappen uitgewogen voordat ik ze in de tas deed.
  • Jij hebt je bagage uitgewogen voordat we op reis gingen.
  • Hij heeft de vracht uitgewogen voordat hij het schip laadde.
  • Zij hebben de stalen uitgewogen voor het experiment.
  • Wij hebben de grondstoffen uitgewogen voor de productie.