stenigen

Conjugations List of Stenigen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstenigstenigdeheb gestenigd
jij, je, ustenigtstenigdehebt gestenigd
hij, zij, hetstenigtstenigdeheeft gestenigd
wijstenigenstenigdenhebben gestenigd
julliestenigenstenigdenhebben gestenigd
zij, zestenigenstenigdenhebben gestenigd

Presens
Beta

Example presens sentences for Stenigen with some of the pronouns.

  • De menigte stenigt de veroordeelde.
  • Ik stenig regelmatig in mijn tuin.
  • Jullie stenigen de stenen met kracht.
  • Hij stenigt de vijand met woorden.
  • Zij stenigen het huis van de heks.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Stenigen with some of the pronouns.

  • Vroeger stenigden ze de veroordeelden.
  • Toen ik jong was, stenigde ik vaak in mijn tuin.
  • Jullie stenigden de stenen met veel plezier.
  • Hij stenigde de vijand regelmatig met woorden.
  • Zij stenigden herhaaldelijk het huis van de heks.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Stenigen with some of the pronouns.

  • De menigte heeft de veroordeelde gestenigd.
  • Ik heb gisteren gestenigd in mijn tuin.
  • Jullie hebben de stenen krachtig gestenigd.
  • Hij heeft de vijand met woorden gestenigd.
  • Zij hebben het huis van de heks gestenigd.