uitzijgen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zijg uit | zeeg uit | heb uitgezegen |
jij, je, u | zijgt uit | zeeg uit | hebt uitgezegen |
hij, zij, het | zijgt uit | zeeg uit | heeft uitgezegen |
wij | zijgen uit | zegen uit | hebben uitgezegen |
jullie | zijgen uit | zegen uit | hebben uitgezegen |
zij, ze | zijgen uit | zegen uit | hebben uitgezegen |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitzijgen with some of the pronouns.
- Ik zeg uit dat ik niet kan komen.
- Jij zegt uit dat je vanavond wilt blijven.
- Hij/zij zegt uit dat ze de film al heeft gezien.
- Wij zeggen uit dat we morgenochtend vertrekken.
- Zij zeggen uit dat ze het cadeau leuk vinden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitzijgen with some of the pronouns.
- Ik zei uit dat ik niet kon komen.
- Jij zei uit dat je vanavond wilde blijven.
- Hij/zij zei uit dat ze de film al had gezien.
- Wij zeiden uit dat we vanochtend vertrokken.
- Zij zeiden uit dat ze het cadeau leuk vonden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitzijgen with some of the pronouns.
- Ik heb uitgezegd dat ik niet kon komen.
- Jij hebt uitgezegd dat je vanavond bent gebleven.
- Hij/zij heeft uitgezegd dat ze de film al had gezien.
- Wij hebben uitgezegd dat we vanochtend zijn vertrokken.
- Zij hebben uitgezegd dat ze het cadeau leuk vonden.