bijschuiven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schuif bij | schoof bij | heb bijgeschoven |
jij, je, u | schuift bij | schoof bij | hebt bijgeschoven |
hij, zij, het | schuift bij | schoof bij | heeft bijgeschoven |
wij | schuiven bij | schoven bij | hebben bijgeschoven |
jullie | schuiven bij | schoven bij | hebben bijgeschoven |
zij, ze | schuiven bij | schoven bij | hebben bijgeschoven |
PresensBeta
Example presens sentences for Bijschuiven with some of the pronouns.
- Ik schuif de stoel bij.
- Jij schuift de stoel bij.
- Hij/Zij schuift de stoel bij.
- Wij schuiven de stoel bij.
- Zij schuiven de stoel bij.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bijschuiven with some of the pronouns.
- Ik schoof de stoel bij.
- Jij schoof de stoel bij.
- Hij/Zij schoof de stoel bij.
- Wij schoven de stoel bij.
- Zij schoven de stoel bij.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bijschuiven with some of the pronouns.
- Ik heb de stoel bijgeschoven.
- Jij hebt de stoel bijgeschoven.
- Hij/Zij heeft de stoel bijgeschoven.
- Wij hebben de stoel bijgeschoven.
- Zij hebben de stoel bijgeschoven.