urineren

Conjugations List of Urineren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikurineerurineerdeheb geürineerd
jij, je, uurineerturineerdehebt geürineerd
hij, zij, heturineerturineerdeheeft geürineerd
wijurinerenurineerdenhebben geürineerd
jullieurinerenurineerdenhebben geürineerd
zij, zeurinerenurineerdenhebben geürineerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Urineren with some of the pronouns.

  • Ik urineer regelmatig tijdens de dag.
  • Jij plast vaak voordat je naar bed gaat.
  • Hij of zij plast meestal in het toilet.
  • Wij urineren allemaal op verschillende tijdstippen.
  • Jullie plassen snel als jullie haast hebben.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Urineren with some of the pronouns.

  • Ik urineerde vroeger vaak voor het slapengaan.
  • Jij plaste altijd in je broek toen je jong was.
  • Hij of zij plaste regelmatig in bed als kind.
  • Wij urineerden altijd buiten tijdens het kamperen.
  • Jullie plasten soms in de bosjes toen jullie klein waren.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Urineren with some of the pronouns.

  • Ik heb net geürineerd voordat ik vertrok.
  • Jij bent al naar de wc geweest voordat je hierheen kwam.
  • Hij of zij heeft recentelijk in de badkamer geplast.
  • Wij hebben allemaal al geplast voordat we vertrokken.
  • Jullie zijn net naar het toilet geweest voordat de film begon.