vastbinden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bind vast | bond vast | heb vastgebonden |
jij, je, u | bindt vast | bond vast | hebt vastgebonden |
hij, zij, het | bindt vast | bond vast | heeft vastgebonden |
wij | binden vast | bonden vast | hebben vastgebonden |
jullie | binden vast | bonden vast | hebben vastgebonden |
zij, ze | binden vast | bonden vast | hebben vastgebonden |
PresensBeta
Example presens sentences for Vastbinden with some of the pronouns.
- Ik bind de hond vast aan de boom.
- Jij bindt je schoenen vast voordat je gaat rennen.
- Hij/zij bindt de touwen stevig vast.
- Wij binden de boeken met een elastiekje vast.
- Jullie binden de bloemen samen tot een boeket.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vastbinden with some of the pronouns.
- Ik bond mijn haar vast voordat ik ging slapen.
- Jij bond de zakken vol met stenen en gooide ze in het water.
- Hij/zij bond de touwen strak om elkaar heen.
- Wij bonden de touwen vast aan de palen om de tent op te zetten.
- Jullie bonden de veters van je schoenen snel vast.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vastbinden with some of the pronouns.
- Ik heb de koffer vastgebonden voordat we vertrokken.
- Jij hebt je fiets vastgebonden aan het hek.
- Hij/zij heeft de cadeaus mooi vastgebonden met lint.
- Wij hebben de boot stevig vastgebonden aan de kade.
- Jullie hebben de tentstokken goed vastgebonden voor de storm.