vastkoeken

Conjugations List of Vastkoeken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkoek vastkoekte vastben vastgekoekt
jij, je, ukoekt vastkoekte vastbent vastgekoekt
hij, zij, hetkoekt vastkoekte vastis vastgekoekt
wijkoeken vastkoekten vastzijn vastgekoekt
julliekoeken vastkoekten vastzijn vastgekoekt
zij, zekoeken vastkoekten vastzijn vastgekoekt

Presens
Beta

Example presens sentences for Vastkoeken with some of the pronouns.

  • Ik kook vast aan de bodem van de pan.
  • Jij kookt vast aan de bodem van de pan.
  • Hij/Zij kookt vast aan de bodem van de pan.
  • Wij koken vast aan de bodem van de pan.
  • Zij koken vast aan de bodem van de pan.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Vastkoeken with some of the pronouns.

  • Ik koekte vast aan de bodem van de pan.
  • Jij koekte vast aan de bodem van de pan.
  • Hij/Zij koekte vast aan de bodem van de pan.
  • Wij koekten vast aan de bodem van de pan.
  • Zij koekten vast aan de bodem van de pan.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Vastkoeken with some of the pronouns.

  • Ik heb vastgekoekt aan de bodem van de pan.
  • Jij hebt vastgekoekt aan de bodem van de pan.
  • Hij/Zij heeft vastgekoekt aan de bodem van de pan.
  • Wij hebben vastgekoekt aan de bodem van de pan.
  • Zij hebben vastgekoekt aan de bodem van de pan.