vastmeren

Conjugations List of Vastmeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikmeer vastmeerde vastheb vastgemeerd
jij, je, umeert vastmeerde vasthebt vastgemeerd
hij, zij, hetmeert vastmeerde vastheeft vastgemeerd
wijmeren vastmeerden vasthebben vastgemeerd
julliemeren vastmeerden vasthebben vastgemeerd
zij, zemeren vastmeerden vasthebben vastgemeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Vastmeren with some of the pronouns.

  • Ik merk de boot vast aan de steiger.
  • Jij moet de trossen goed vastmeren.
  • Hij/zij/van meren de boot altijd stevig vast.
  • Wij meren de boten veilig vast in de haven.
  • Jullie moeten de boot goed vastmeren.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Vastmeren with some of the pronouns.

  • Ik merkte de boot vast aan de steiger.
  • Jij merkte de trossen goed vast.
  • Hij/zij/van merkte de boot altijd stevig vast.
  • Wij merkten de boten veilig vast in de haven.
  • Jullie merkten de boot goed vast.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Vastmeren with some of the pronouns.

  • Ik heb de boot vastgemerkt aan de steiger.
  • Jij hebt de trossen goed vastgemerkt.
  • Hij/zij/van heeft de boot altijd stevig vastgemerkt.
  • Wij hebben de boten veilig vastgemerkt in de haven.
  • Jullie hebben de boot goed vastgemerkt.