vechten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vecht | vocht | heb gevochten |
jij, je, u | vecht | vocht | hebt gevochten |
hij, zij, het | vecht | vocht | heeft gevochten |
wij | vechten | vochten | hebben gevochten |
jullie | vechten | vochten | hebben gevochten |
zij, ze | vechten | vochten | hebben gevochten |
PresensBeta
Example presens sentences for Vechten with some of the pronouns.
- Ik vecht voor mijn recht.
- Jij vecht altijd voor een goede zaak.
- Hij vecht in het leger.
- Zij vechten tegen onrechtvaardigheid.
- Wij vechten voor vrijheid.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vechten with some of the pronouns.
- Ik vocht met al mijn kracht.
- Jij vocht tegen de stroom in.
- Hij vocht als een leeuw om te overleven.
- Zij vochten zij aan zij in de strijd.
- Wij vochten moedig en hielden stand.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vechten with some of the pronouns.
- Ik heb gevochten in de oorlog.
- Jij bent al vele malen in je leven gevochten.
- Hij heeft dapper gevochten tegen zijn ziekte.
- Zij hebben samen gevochten voor gelijke rechten.
- Wij zijn trots op de manier waarop we hebben gevochten.