verhuizen

Conjugations List of Verhuizen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikverhuisverhuisdeheb verhuisd
jij, je, uverhuistverhuisdehebt verhuisd
hij, zij, hetverhuistverhuisdeheeft verhuisd
wijverhuizenverhuisdenhebben verhuisd
jullieverhuizenverhuisdenhebben verhuisd
zij, zeverhuizenverhuisdenhebben verhuisd

Presens
Beta

Example presens sentences for Verhuizen with some of the pronouns.

  • Ik verhuis naar een nieuwe stad.
  • Jij verhuist binnenkort naar een groter huis.
  • Hij verhuist naar het buitenland voor zijn werk.
  • Zij verhuizen volgende maand naar een appartement.
  • Wij verhuizen naar een andere buurt.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Verhuizen with some of the pronouns.

  • Vroeger verhuisde ik vaak vanwege mijn baan.
  • Toen ik jong was, verhuisden wij regelmatig.
  • Hij verhuisde elk jaar naar een andere stad.
  • Zij verhuisden na hun huwelijk naar een gezellig huisje.
  • Wij verhuisden naar Nederland toen ik nog een kind was.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Verhuizen with some of the pronouns.

  • Ik ben verhuisd naar mijn nieuwe woning.
  • Jij hebt vorige week verhuisd naar een andere straat.
  • Hij is naar een ander land verhuisd en heeft daar werk gevonden.
  • Zij zijn eindelijk verhuisd naar hun droomhuis.
  • Wij hebben onlangs verhuisd naar een grotere woning.