verlezen

Conjugations List of Verlezen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikverleesverlasheb verlezen
jij, je, uverleestverlashebt verlezen
hij, zij, hetverleestverlasheeft verlezen
wijverlezenverlazenhebben verlezen
jullieverlezenverlazenhebben verlezen
zij, zeverlezenverlazenhebben verlezen

Presens
Beta

Example presens sentences for Verlezen with some of the pronouns.

  • Ik verlies mijn sleutels altijd.
  • Jij verliest nooit je geduld.
  • Hij verliest zijn concentratie snel.
  • Zij verliezen hun bagage op de luchthaven.
  • We verliezen de wedstrijd met 2-1.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Verlezen with some of the pronouns.

  • Vroeger verloor ik vaak mijn huiswerk.
  • Toen ik jong was, verloor ik altijd bij spelletjes.
  • Hij verloor zijn baan vorig jaar.
  • Zij verloren hun hond in het park.
  • We verloren elkaar uit het oog na de middelbare school.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Verlezen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn boek verloren.
  • Jij hebt je telefoon verloren.
  • Hij heeft zijn portemonnee verloren.
  • Zij hebben hun paspoorten verloren.
  • We hebben de trein gemist en onze tickets verloren.