verluiden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verluid | verluidde | heb verluid |
jij, je, u | verluidt | verluidde | hebt verluid |
hij, zij, het | verluidt | verluidde | heeft verluid |
wij | verluiden | verluidden | hebben verluid |
jullie | verluiden | verluidden | hebben verluid |
zij, ze | verluiden | verluidden | hebben verluid |
PresensBeta
Example presens sentences for Verluiden with some of the pronouns.
- Het verluidt dat hij morgen komt.
- Het verluidt dat de prijzen zijn gestegen.
- Het verluidt dat ze een nieuwe baan heeft gevonden.
- Het verluidt dat de vergadering om 10 uur begint.
- Het verluidt dat de film vanavond wordt vertoond.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verluiden with some of the pronouns.
- Het verluidde dat de trein vertraging had.
- Het verluidde dat er een ongeluk was gebeurd.
- Het verluidde dat hij de loterij had gewonnen.
- Het verluidde dat de zangeres ziek was.
- Het verluidde dat de wedstrijd werd afgelast.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verluiden with some of the pronouns.
- Het heeft verluid dat zij is geslaagd voor haar examen.
- Het heeft verluid dat het bedrijf failliet is gegaan.
- Het heeft verluid dat de plannen zijn gewijzigd.
- Het heeft verluid dat ze naar het buitenland is verhuisd.
- Het heeft verluid dat de politicus is afgetreden.