vermeien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vermei | vermeide | heb vermeid |
jij, je, u | vermeit | vermeide | hebt vermeid |
hij, zij, het | vermeit | vermeide | heeft vermeid |
wij | vermeien | vermeiden | hebben vermeid |
jullie | vermeien | vermeiden | hebben vermeid |
zij, ze | vermeien | vermeiden | hebben vermeid |
Presens
Example presens sentences for Vermeien with some of the pronouns.
- Ik vermei me in de natuur.
- Jij vermeit je met boeken lezen.
- Hij vermeit zich met videospelletjes.
- Wij vermijen ons op het strand.
- Zij vermijen zich in de stad.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Vermeien with some of the pronouns.
- Ik vermeide me altijd in de speeltuin toen ik klein was.
- Jij vermeidde je vaak in het zwembad vroeger.
- Hij vermeidde zich regelmatig in het park.
- Wij vermeidden ons graag in de bossen.
- Zij vermeidden zich soms in de bibliotheek.
Perfectum
Example perfectum sentences for Vermeien with some of the pronouns.
- Ik heb me vermeid tijdens mijn vakantie.
- Jij hebt je vermeid op het feestje gisteravond.
- Hij heeft zich vermeid in het pretpark.
- Wij hebben ons vermeid tijdens het concert.
- Zij hebben zich vermeid op de kermis.