vertienden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vertiend | vertiendde | heb vertiend |
jij, je, u | vertiendt | vertiendde | hebt vertiend |
hij, zij, het | vertiendt | vertiendde | heeft vertiend |
wij | vertienden | vertiendden | hebben vertiend |
jullie | vertienden | vertiendden | hebben vertiend |
zij, ze | vertienden | vertiendden | hebben vertiend |
Presens
Example presens sentences for Vertienden with some of the pronouns.
- Ik vertiende de taken elke dag.
- Jij vertiendt de problemen snel.
- Hij/Zij vertiendet de tijd efficiënt.
- Wij vertienden de afspraken gisteren.
- Zij vertienden de opdracht zorgvuldig.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Vertienden with some of the pronouns.
- Ik vertiende de taken elke dag.
- Jij vertiendde de problemen snel.
- Hij/Zij vertiendde de tijd efficiënt.
- Wij vertiendden de afspraken gisteren.
- Zij vertiendden de opdracht zorgvuldig.
Perfectum
Example perfectum sentences for Vertienden with some of the pronouns.
- Ik heb de taken vertiend.
- Jij hebt de problemen vertiendt.
- Hij/Zij heeft de tijd vertiendet.
- Wij hebben de afspraken vertiend.
- Zij hebben de opdracht vertiend.