vervorderen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vervorder | vervorderde | heb vervorderd |
jij, je, u | vervordert | vervorderde | hebt vervorderd |
hij, zij, het | vervordert | vervorderde | heeft vervorderd |
wij | vervorderen | vervorderden | hebben vervorderd |
jullie | vervorderen | vervorderden | hebben vervorderd |
zij, ze | vervorderen | vervorderden | hebben vervorderd |
PresensBeta
Example presens sentences for Vervorderen with some of the pronouns.
- Ik vervorder elke dag in mijn taalvaardigheid.
- Jij vervordert snel in je studie.
- Hij/Zij/Het vervordert met sprongen vooruit in zijn/haar ontwikkeling.
- Wij vervorderen samen in ons project.
- Jullie vervorderen goed in jullie sportieve prestaties.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vervorderen with some of the pronouns.
- Ik vorderde langzaam in mijn leerproces.
- Jij vorderde gestaag in je werk.
- Hij/Zij/Het vorderde in kleine stapjes in zijn/haar herstel.
- Wij vorderden moeizaam in het verzamelen van gegevens.
- Jullie vorderden geleidelijk in jullie project.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vervorderen with some of the pronouns.
- Ik ben vooruitgevorderd in mijn carrière.
- Jij hebt je taalvaardigheid flink vooruitgevorderd.
- Hij/Zij/Het is aanzienlijk vooruitgevorderd in zijn/haar training.
- Wij zijn succesvol vooruitgevorderd in ons onderzoek.
- Jullie hebben je doelen sterk vooruitgevorderd.