verwilderen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verwilder | verwilderde | ben verwilderd |
jij, je, u | verwildert | verwilderde | bent verwilderd |
hij, zij, het | verwildert | verwilderde | is verwilderd |
wij | verwilderen | verwilderden | zijn verwilderd |
jullie | verwilderen | verwilderden | zijn verwilderd |
zij, ze | verwilderen | verwilderden | zijn verwilderd |
Presens
Example presens sentences for Verwilderen with some of the pronouns.
- De tuin verwildert door gebrek aan onderhoud.
- De planten verwilderen snel als je ze niet snoeit.
- Katten kunnen de natuurlijke omgeving verwilderen.
- Het terrein rond het verlaten huis verwildert steeds meer.
- Zonder ingrijpen zal het bos langzaam verwilderen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Verwilderen with some of the pronouns.
- Vroeger verwilderde onze tuin altijd tijdens de zomermaanden.
- Toen ik jong was, liet ik mijn kamer vaak verwilderen.
- De kinderen verwilderden regelmatig het speelveldje in de buurt.
- In die tijd verwilderde de natuur sneller vanwege het ontbreken van natuurbescherming.
- Tijdens de oorlog verwilderden veel stukken land door gebrek aan menselijke activiteit.
Perfectum
Example perfectum sentences for Verwilderen with some of the pronouns.
- De tuin is verwilderd doordat we op vakantie waren.
- Ik heb de planten laten verwilderen omdat ik geen tijd had om ze te verzorgen.
- De katten hebben de omgeving verwilderd door vogels achterna te jagen.
- Het terrein rond het verlaten huis is compleet verwilderd sinds de eigenaar vertrokken is.
- Het bos is verwilderd nadat het niet meer werd gebruikt voor houtkap.