vindiceren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vindiceer | vindiceerde | heb gevindiceerd |
jij, je, u | vindiceert | vindiceerde | hebt gevindiceerd |
hij, zij, het | vindiceert | vindiceerde | heeft gevindiceerd |
wij | vindiceren | vindiceerden | hebben gevindiceerd |
jullie | vindiceren | vindiceerden | hebben gevindiceerd |
zij, ze | vindiceren | vindiceerden | hebben gevindiceerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Vindiceren with some of the pronouns.
- Ik vindiceer de beslissing van de rechtbank.
- Jij vindiceert je standpunt krachtig.
- Hij vindiceert zijn rechten in deze zaak.
- Wij vindiceren de belangen van onze cliënten.
- Zij vindiceren hun positie met overtuiging.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vindiceren with some of the pronouns.
- Ik vondiceerde altijd mijn eigen keuzes voordat ik advies vroeg.
- Jij vondiceerde vaak de acties van het management.
- Hij vondiceerde regelmatig de wettigheid van de maatregelen.
- Wij vondiceerden onze positie om gelijkheid te bevorderen.
- Zij vondiceerden de naleving van de ethische normen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vindiceren with some of the pronouns.
- Ik heb de beslissing van de rechtbank gevindiceerd.
- Jij hebt je standpunt krachtig gevindiceerd.
- Hij heeft zijn rechten in deze zaak gevindiceerd.
- Wij hebben de belangen van onze cliënten gevindiceerd.
- Zij hebben hun positie met overtuiging gevindiceerd.