opschakelen

Conjugations List of Opschakelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschakel opschakelde opheb opgeschakeld
jij, je, uschakelt opschakelde ophebt opgeschakeld
hij, zij, hetschakelt opschakelde opheeft opgeschakeld
wijschakelen opschakelden ophebben opgeschakeld
jullieschakelen opschakelden ophebben opgeschakeld
zij, zeschakelen opschakelden ophebben opgeschakeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Opschakelen with some of the pronouns.

  • Ik schakel op naar een hogere versnelling.
  • Jij schakelt op als je bergopwaarts fietst.
  • Hij schakelt op tijdens het autorijden.
  • Zij schakelen op om meer snelheid te krijgen.
  • We schakelen op naar een efficiĆ«nter systeem.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opschakelen with some of the pronouns.

  • Ik schakelde op naar een hogere versnelling voordat ik viel.
  • Jij schakelde op toen je me zag naderen.
  • Hij schakelde op terwijl hij de bocht nam.
  • Zij schakelden op om sneller te kunnen accelereren.
  • We schakelden op tijdens de wedstrijd.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opschakelen with some of the pronouns.

  • Ik ben opgeschakeld naar een hogere versnelling.
  • Jij bent opgeschakeld zodra we vertrokken.
  • Hij is opgeschakeld na de start van de race.
  • Zij zijn opgeschakeld om de concurrentie bij te houden.
  • We zijn opgeschakeld naar een betere technologie.