vliegeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vlieger | vliegerde | heb gevliegerd |
jij, je, u | vliegert | vliegerde | hebt gevliegerd |
hij, zij, het | vliegert | vliegerde | heeft gevliegerd |
wij | vliegeren | vliegerden | hebben gevliegerd |
jullie | vliegeren | vliegerden | hebben gevliegerd |
zij, ze | vliegeren | vliegerden | hebben gevliegerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Vliegeren with some of the pronouns.
- Ik vlieger regelmatig op het strand.
- Jij vliegert graag in het park.
- Hij vliegert hoog boven de duinen.
- Wij vliegeren samen tijdens de vakantie.
- Zij vliegeren fanatiek bij harde wind.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vliegeren with some of the pronouns.
- Vroeger vliegerde ik altijd op het strand.
- Jij vliegerde vaak in het park toen je jong was.
- Hij vliegerde regelmatig hoog boven de duinen.
- Wij vliegerden altijd samen tijdens de vakantie.
- Zij vliegerden enthousiast bij harde wind.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vliegeren with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren gevliegerd op het strand.
- Jij hebt al vaak gevliegerd in het park.
- Hij heeft onlangs hoog boven de duinen gevliegerd.
- Wij hebben samen veel gevliegerd tijdens de vakantie.
- Zij hebben fanatiek gevliegerd bij harde wind.