vlinderen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vlinder | vlinderde | heb gevlinderd |
jij, je, u | vlindert | vlinderde | hebt gevlinderd |
hij, zij, het | vlindert | vlinderde | heeft gevlinderd |
wij | vlinderen | vlinderden | hebben gevlinderd |
jullie | vlinderen | vlinderden | hebben gevlinderd |
zij, ze | vlinderen | vlinderden | hebben gevlinderd |
PresensBeta
Example presens sentences for Vlinderen with some of the pronouns.
- Ik vlinder door de tuin.
- Jij vlindert graag in de zomer.
- Hij/Zij vlindert vrolijk in het park.
- Wij vlinderen samen naar de bloemen.
- Zij vlinderen elegant tussen de planten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vlinderen with some of the pronouns.
- Ik vlinderde altijd als kind in mijn achtertuin.
- Jij vlinderde vaak door het bos toen je jong was.
- Hij/Zij vlinderde gisteren langs het meertje.
- Wij vlinderden vroeger regelmatig op vakantie.
- Zij vlinderden door de kleurrijke bloemenvelden tijdens de lente.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vlinderen with some of the pronouns.
- Ik heb gevlinderd in de botanische tuin.
- Jij bent al eens wezen vlinderen in de vlindertuin.
- Hij/Zij heeft vlinders gezien tijdens de wandeling.
- Wij hebben vorig jaar veel gevlogen en gevlinderd.
- Zij zijn naar een vlinderreservaat geweest en hebben veel vlinders gefotografeerd.