volschieten

Conjugations List of Volschieten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschiet volschoot volheb volgeschoten
jij, je, uschiet volschoot volhebt volgeschoten
hij, zij, hetschiet volschoot volheeft volgeschoten
wijschieten volschoten volhebben volgeschoten
jullieschieten volschoten volhebben volgeschoten
zij, zeschieten volschoten volhebben volgeschoten

Presens
Beta

Example presens sentences for Volschieten with some of the pronouns.

  • Ik schiet vaak mis tijdens het boogschieten.
  • Jij schiet de bal altijd in het doel.
  • Hij schiet snel en accuraat met zijn geweer.
  • Zij schieten met pijl en boog in het bos.
  • Wij schieten graag met een luchtbuks op targets.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Volschieten with some of the pronouns.

  • Vroeger schoot ik regelmatig naast het doel.
  • Toen ik jong was, schoot ik met pijl en boog.
  • Hij schoot altijd met scherp tijdens oefeningen.
  • Zij schoten vaak in de roos tijdens trainingen.
  • Wij schoten als kinderen met onze speelgoedgeweren.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Volschieten with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren raak geschoten tijdens het schieten.
  • Jij hebt al meerdere doelen geraakt vandaag.
  • Hij heeft zijn schietvaardigheden verbeterd.
  • Zij hebben met succes de wedstrijd geschoten.
  • Wij hebben al veel punten gescoord met ons schot.