oppijpen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | pijp op | pijpte op | heb opgepijpt |
jij, je, u | pijpt op | pijpte op | hebt opgepijpt |
hij, zij, het | pijpt op | pijpte op | heeft opgepijpt |
wij | pijpen op | pijpten op | hebben opgepijpt |
jullie | pijpen op | pijpten op | hebben opgepijpt |
zij, ze | pijpen op | pijpten op | hebben opgepijpt |
PresensBeta
Example presens sentences for Oppijpen with some of the pronouns.
- Ik pijp op.
- Jij pijpt op.
- Hij/Zij/Het pijpt op.
- Wij jullie u zij pijpen op.
- De studenten pijpen op voor het examen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Oppijpen with some of the pronouns.
- Ik pijpte op.
- Jij/pijpte op.
- Hij/Zij/Het pijpte op.
- Wij/jullie/u/zij pijpten op.
- De kinderen pijpten op straat met hun skates.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Oppijpen with some of the pronouns.
- Ik heb opgepijpt.
- Jij hebt opgepijpt.
- Hij/Zij/Het heeft opgepijpt.
- Wij jullie u zij hebben opgepijpt.
- De jongen is snel opgepijpt door de situatie.