voorblijven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | blijf voor | bleef voor | ben voorgebleven |
jij, je, u | blijft voor | bleef voor | bent voorgebleven |
hij, zij, het | blijft voor | bleef voor | is voorgebleven |
wij | blijven voor | bleven voor | zijn voorgebleven |
jullie | blijven voor | bleven voor | zijn voorgebleven |
zij, ze | blijven voor | bleven voor | zijn voorgebleven |
PresensBeta
Example presens sentences for Voorblijven with some of the pronouns.
- Ik blijf voor.
- Jij blijft voor.
- Hij/Zij/Het blijft voor.
- Wij blijven voor.
- Jullie blijven voor.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Voorblijven with some of the pronouns.
- Ik bleef voor.
- Jij bleef voor.
- Hij/Zij/Het bleef voor.
- Wij bleven voor.
- Jullie bleven voor.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Voorblijven with some of the pronouns.
- Ik ben voor gebleven.
- Jij bent voor gebleven.
- Hij/Zij/Het is voor gebleven.
- Wij zijn voor gebleven.
- Jullie zijn voor gebleven.