vooruitzien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zie vooruit | zag vooruit | heb vooruitgezien |
jij, je, u | ziet vooruit | zag vooruit | hebt vooruitgezien |
hij, zij, het | ziet vooruit | zag vooruit | heeft vooruitgezien |
wij | zien vooruit | zagen vooruit | hebben vooruitgezien |
jullie | zien vooruit | zagen vooruit | hebben vooruitgezien |
zij, ze | zien vooruit | zagen vooruit | hebben vooruitgezien |
PresensBeta
Example presens sentences for Vooruitzien with some of the pronouns.
- Ik zie vooruit naar de vakantie.
- Jij ziet vooruit naar de toekomst.
- Hij ziet vooruit naar een succesvolle carrière.
- Zij zien vooruit naar een gezellige avond.
- Wij zien vooruit naar de nieuwe mogelijkheden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vooruitzien with some of the pronouns.
- Ik zag vooruit naar betere tijden.
- Jij zag vooruit wat er zou gebeuren.
- Hij zag vooruit en waarschuwde ons.
- Zij zagen vooruit dat het mis zou gaan.
- Wij zagen vooruit naar een mooie toekomst.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vooruitzien with some of the pronouns.
- Ik heb vooruitgezien op mogelijke problemen.
- Jij hebt vooruitgezien en de juiste beslissing genomen.
- Hij heeft vooruitgezien en zich goed voorbereid.
- Zij hebben vooruitgezien en de nodige maatregelen getroffen.
- Wij hebben vooruitgezien naar deze kans en erop geanticipeerd.