vrijen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vrij | vree;vrijde | heb gevreeën;heb gevrijd |
jij, je, u | vrijt | vree;vrijde | hebt gevreeën;hebt gevrijd |
hij, zij, het | vrijt | vree;vrijde | heeft gevreeën;heeft gevrijd |
wij | vrijen | vreeën;vrijden | hebben gevreeën;hebben gevrijd |
jullie | vrijen | vreeën;vrijden | hebben gevreeën;hebben gevrijd |
zij, ze | vrijen | vreeën;vrijden | hebben gevreeën;hebben gevrijd |
PresensBeta
Example presens sentences for Vrijen with some of the pronouns.
- Ik vrij met mijn partner in het park.
- Jij vrijt graag met je geliefde.
- Hij/Zij vrijt regelmatig met zijn/haar vriend(in).
- Wij vrijen vaak op het strand tijdens de zomer.
- Jullie vrijen altijd vol passie en liefde.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vrijen with some of the pronouns.
- Vroeger vrijden we vaak op dit plekje.
- Toen ik jonger was, vrijde ik veel met verschillende mensen.
- Hij/Zij vrijde langdurig met dezelfde partner.
- In die tijd vrijden wij dagelijks, het was een passionele relatie.
- Jullie vrijden altijd zonder enige verplichtingen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vrijen with some of the pronouns.
- Ik heb gevrijd met mijn partner gisteravond.
- Jij hebt al eens gevrijd met die persoon.
- Hij/Zij heeft meerdere keren gevrijd met zijn/haar ex.
- Wij hebben vaker samen gevreeën in het verleden.
- Jullie hebben onlangs intensief gevrijd op vakantie.