wankelen

Conjugations List of Wankelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikwankelwankeldeheb gewankeld
jij, je, uwankeltwankeldehebt gewankeld
hij, zij, hetwankeltwankeldeheeft gewankeld
wijwankelenwankeldenhebben gewankeld
julliewankelenwankeldenhebben gewankeld
zij, zewankelenwankeldenhebben gewankeld

Presens

Example presens sentences for Wankelen with some of the pronouns.

  • Ik wankel tijdens het wandelen op oneffen terrein.
  • Jij wankelt als je te veel gedronken hebt.
  • Hij wankelt op zijn benen na de val.
  • Zij wankelen door de zware last die ze dragen.
  • Wij wankelen op de smalle brug over de rivier.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Wankelen with some of the pronouns.

  • Ik wankelde vroeger vaak door mijn slechte evenwicht.
  • Jij wankelde terwijl je op hoge hakken liep.
  • Hij wankelde tijdens de stormachtige nacht.
  • Zij wankelden op het gladde oppervlak van het ijs.
  • Wij wankelden door de vermoeidheid na het lange wandelen.

Perfectum

Example perfectum sentences for Wankelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gewankeld tijdens het lopen op het ijs.
  • Jij bent gewankeld toen je van de trap viel.
  • Hij is gewankeld na de hevige schok.
  • Zij hebben gewankeld door de sterke wind.
  • Wij zijn gewankeld tijdens de aardbeving.