wederkomen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kom weder | kwam weder | ben wedergekomen |
jij, je, u | komt weder | kwam weder | bent wedergekomen |
hij, zij, het | komt weder | kwam weder | is wedergekomen |
wij | komen weder | kwamen weder | zijn wedergekomen |
jullie | komen weder | kwamen weder | zijn wedergekomen |
zij, ze | komen weder | kwamen weder | zijn wedergekomen |
PresensBeta
Example presens sentences for Wederkomen with some of the pronouns.
- Ik kom regelmatig weer.
- Jij komt altijd weer terug.
- Hij/zij/het komt vaak weer bij ons.
- Wij komen graag weer naar deze plek.
- Jullie komen nooit meer terug.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Wederkomen with some of the pronouns.
- Ik kwam telkens weer terug.
- Jij kwam regelmatig weer langs.
- Hij/zij/het kwam altijd weer terug naar deze plek.
- Wij kwamen vroeger vaak weer bij elkaar.
- Jullie kwamen soms onverwacht weer opdagen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Wederkomen with some of the pronouns.
- Ik ben weer teruggekomen.
- Jij bent al eerder weer gekomen.
- Hij/zij/het is gisteren weer bij ons teruggekomen.
- Wij zijn na een lange reis weer thuisgekomen.
- Jullie zijn vorige week weer langsgekomen.