wemelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | wemel | wemelde | heb gewemeld |
jij, je, u | wemelt | wemelde | hebt gewemeld |
hij, zij, het | wemelt | wemelde | heeft gewemeld |
wij | wemelen | wemelden | hebben gewemeld |
jullie | wemelen | wemelden | hebben gewemeld |
zij, ze | wemelen | wemelden | hebben gewemeld |
Presens
Example presens sentences for Wemelen with some of the pronouns.
- De kinderen wemelen door het park.
- In de drukke winkelstraat wemelt het van de mensen.
- Tijdens het festival wemelt het van de artiesten en bezoekers.
- Op de markt wemelt het van de kraampjes met verse groenten.
- In de zomermaanden wemelen de stranden van toeristen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Wemelen with some of the pronouns.
- Vroeger wemelde het centrum van kleine boetiekjes.
- Toen ik jong was, wemelden de straten altijd van spelende kinderen.
- Het bos wemelde van dieren toen we erdoorheen liepen.
- In die tijd wemelde het plein van demonstranten die hun stem wilden laten horen.
- Elke avond wemelde de stad van muzikanten die optraden in de cafés.
Perfectum
Example perfectum sentences for Wemelen with some of the pronouns.
- De straten hebben gewemeld tijdens het evenement.
- Ik heb gemerkt dat de stad vorige week heeft gewemeld.
- Zij hebben genoten van de voorstelling waarin het podium heeft gewemeld van dansers.
- We hebben ontdekt dat de rivier gisteren heeft gewemeld van vissen.
- Hebben jullie opgemerkt hoeveel vogels er vandaag hebben gewemeld in de tuin?