wrochten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | wrocht | wrochtte | heb gewrocht |
jij, je, u | wrocht | wrochtte | hebt gewrocht |
hij, zij, het | wrocht | wrochtte | heeft gewrocht |
wij | wrochten | wrochtten | hebben gewrocht |
jullie | wrochten | wrochtten | hebben gewrocht |
zij, ze | wrochten | wrochtten | hebben gewrocht |
PresensBeta
Example presens sentences for Wrochten with some of the pronouns.
- Ik wrocht aan een nieuw project.
- Jij wrocht hard in de tuin.
- Hij/Zij/Het wrocht aan zijn/haar studie.
- Wij wrochten samen aan het verslag.
- Jullie wrochten met veel enthousiasme.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Wrochten with some of the pronouns.
- Ik wrochtte aan een nieuw project.
- Jij wrochtte hard in de tuin.
- Hij/Zij/Het wrochtte aan zijn/haar studie.
- Wij wrochtten samen aan het verslag.
- Jullie wrochtten met veel enthousiasme.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Wrochten with some of the pronouns.
- Ik heb gewrocht aan een nieuw project.
- Jij hebt hard gewrocht in de tuin.
- Hij/Zij/Het heeft gewrocht aan zijn/haar studie.
- Wij hebben samen gewrocht aan het verslag.
- Jullie hebben met veel enthousiasme gewrocht.