aaneenketenen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | keten aaneen | ketende aaneen | heb aaneengeketend |
jij, je, u | ketent aaneen | ketende aaneen | hebt aaneengeketend |
hij, zij, het | ketent aaneen | ketende aaneen | heeft aaneengeketend |
wij | ketenen aaneen | ketenden aaneen | hebben aaneengeketend |
jullie | ketenen aaneen | ketenden aaneen | hebben aaneengeketend |
zij, ze | ketenen aaneen | ketenden aaneen | hebben aaneengeketend |
PresensBeta
Example presens sentences for Aaneenketenen with some of the pronouns.
- Ik aaneenketen.
- Jij aaneenketent.
- Hij/zij/het aaneenketent.
- Wij aaneenketenen.
- Jullie aaneenketenen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aaneenketenen with some of the pronouns.
- Ik aaneenketende.
- Jij aaneenketende.
- Hij/zij/het aaneenketende.
- Wij aaneenketenden.
- Jullie aaneenketenden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aaneenketenen with some of the pronouns.
- Ik heb aaneengeketend.
- Jij hebt aaneengeketend.
- Hij/zij/het heeft aaneengeketend.
- Wij hebben aaneengeketend.
- Jullie hebben aaneengeketend.