vleien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vlei | vleide | heb gevleid |
jij, je, u | vleit | vleide | hebt gevleid |
hij, zij, het | vleit | vleide | heeft gevleid |
wij | vleien | vleiden | hebben gevleid |
jullie | vleien | vleiden | hebben gevleid |
zij, ze | vleien | vleiden | hebben gevleid |
PresensBeta
Example presens sentences for Vleien with some of the pronouns.
- Ik vlei mijn vriendin met complimenten.
- Jij vleit de docent met je goede antwoorden.
- Hij vleit zijn baas om promotie te krijgen.
- Zij vleien de gasten met hun gastvrijheid.
- Wij vleien onze ouders met cadeautjes.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vleien with some of the pronouns.
- Ik vleide mijn vriendin met complimenten.
- Jij vleide de docent met je goede antwoorden.
- Hij vleide zijn baas om promotie te krijgen.
- Zij vleiden de gasten met hun gastvrijheid.
- Wij vleidden onze ouders met cadeautjes.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vleien with some of the pronouns.
- Ik heb mijn vriendin met complimenten gevleid.
- Jij hebt de docent met je goede antwoorden gevleid.
- Hij heeft zijn baas gevleid om promotie te krijgen.
- Zij hebben de gasten met hun gastvrijheid gevleid.
- Wij hebben onze ouders met cadeautjes gevleid.