wegdragen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | draag weg | droeg weg | heb weggedragen |
jij, je, u | draagt weg | droeg weg | hebt weggedragen |
hij, zij, het | draagt weg | droeg weg | heeft weggedragen |
wij | dragen weg | droegen weg | hebben weggedragen |
jullie | dragen weg | droegen weg | hebben weggedragen |
zij, ze | dragen weg | droegen weg | hebben weggedragen |
Presens
Example presens sentences for Wegdragen with some of the pronouns.
- Ik draag de zware koffer weg.
- Jij draagt de boodschappen weg.
- Hij draagt zijn jas weg.
- Zij draagt de bloemen weg.
- Wij dragen de dozen weg.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Wegdragen with some of the pronouns.
- Ik droeg de zware koffer weg.
- Jij droeg de boodschappen weg.
- Hij droeg zijn jas weg.
- Zij droeg de bloemen weg.
- Wij droegen de dozen weg.
Perfectum
Example perfectum sentences for Wegdragen with some of the pronouns.
- Ik heb de zware koffer weggedragen.
- Jij hebt de boodschappen weggedragen.
- Hij heeft zijn jas weggedragen.
- Zij heeft de bloemen weggedragen.
- Wij hebben de dozen weggedragen.