aaneenvoegen

Conjugations List of Aaneenvoegen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikvoeg aaneenvoegde aaneenheb aaneengevoegd
jij, je, uvoegt aaneenvoegde aaneenhebt aaneengevoegd
hij, zij, hetvoegt aaneenvoegde aaneenheeft aaneengevoegd
wijvoegen aaneenvoegden aaneenhebben aaneengevoegd
jullievoegen aaneenvoegden aaneenhebben aaneengevoegd
zij, zevoegen aaneenvoegden aaneenhebben aaneengevoegd

Presens
Beta

Example presens sentences for Aaneenvoegen with some of the pronouns.

  • Ik voeg de stukken papier aaneen.
  • Jij voegt de ingrediënten aaneen.
  • Hij/Zij/Het voegt de zinnen aaneen.
  • Wij voegen de puzzelstukjes aaneen.
  • Jullie voegen de woorden aaneen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aaneenvoegen with some of the pronouns.

  • Ik voegde de stukken papier aaneen.
  • Jij voegde de ingrediënten aaneen.
  • Hij/Zij/Het voegde de zinnen aaneen.
  • Wij voegden de puzzelstukjes aaneen.
  • Jullie voegden de woorden aaneen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aaneenvoegen with some of the pronouns.

  • Ik heb de stukken papier aaneengevoegd.
  • Jij hebt de ingrediënten aaneengevoegd.
  • Hij/Zij/Het heeft de zinnen aaneengevoegd.
  • Wij hebben de puzzelstukjes aaneengevoegd.
  • Jullie hebben de woorden aaneengevoegd.