aanfloepen

Conjugations List of Aanfloepen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikfloep aanfloepte aanben aangefloept
jij, je, ufloept aanfloepte aanbent aangefloept
hij, zij, hetfloept aanfloepte aanis aangefloept
wijfloepen aanfloepten aanzijn aangefloept
julliefloepen aanfloepten aanzijn aangefloept
zij, zefloepen aanfloepten aanzijn aangefloept

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanfloepen with some of the pronouns.

  • Ik floep aan in de ochtend.
  • Jij floept aan na het werk.
  • Hij/Zij floept aan tijdens het avondeten.
  • Wij floepen aan op feestjes.
  • Jullie floepen aan bij speciale gelegenheden.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanfloepen with some of the pronouns.

  • Ik floepte aan toen ik wakker werd.
  • Jij floepte aan voordat je vertrok.
  • Hij/Zij floepte aan terwijl hij/zij kookte.
  • Wij floepten aan tijdens de vakantie.
  • Jullie floepten aan toen de gasten arriveerden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanfloepen with some of the pronouns.

  • Ik ben aan gefloept vanochtend.
  • Jij bent aan gefloept na het werk.
  • Hij/Zij is aan gefloept tijdens het avondeten.
  • Wij zijn aan gefloept op feestjes.
  • Jullie zijn aan gefloept bij speciale gelegenheden.