aangloeien

Conjugations List of Aangloeien.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikgloei aangloeide aanheb aangegloeid
jij, je, ugloeit aangloeide aanhebt aangegloeid
hij, zij, hetgloeit aangloeide aanheeft aangegloeid
wijgloeien aangloeiden aanhebben aangegloeid
julliegloeien aangloeiden aanhebben aangegloeid
zij, zegloeien aangloeiden aanhebben aangegloeid

Presens
Beta

Example presens sentences for Aangloeien with some of the pronouns.

  • De lichten gloeien aan in de kamer.
  • Ik gloei aan als ik een goed boek lees.
  • De zon gloeit fel aan de horizon.
  • Wanneer de oven warm genoeg is, gloeit hij aan.
  • De kolen beginnen langzaam aan te gloeien.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aangloeien with some of the pronouns.

  • De kaarsen glommen mooi terwijl ze aangloeiden.
  • Vroeger gloeiden de kolen langzamer aan dan nu.
  • Toen ik binnenkwam, gloeide de open haard al.
  • Terwijl ik aan het lezen was, gloeide de gloeilamp zachtjes.
  • Elke avond gloeiden de lichtjes aan de gracht op.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aangloeien with some of the pronouns.

  • De kaarsen hebben aangegloeid en verspreiden nu een aangename geur.
  • Na een tijdje heeft het ijzer roodgloeiend aangegloeid.
  • Hij is blijven staren naar het vuur dat aangegloeid was.
  • De lampen waren al aangegloeid toen we thuiskwamen.
  • Nadat de kolen waren aangegloeid, begonnen we met barbecueën.