aankorsten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | korst aan | korstte aan | ben aangekorst |
jij, je, u | korst aan | korstte aan | bent aangekorst |
hij, zij, het | korst aan | korstte aan | is aangekorst |
wij | korsten aan | korstten aan | zijn aangekorst |
jullie | korsten aan | korstten aan | zijn aangekorst |
zij, ze | korsten aan | korstten aan | zijn aangekorst |
PresensBeta
Example presens sentences for Aankorsten with some of the pronouns.
- Ik korst aan de ovenschotel.
- Jij korst aan de ovenwand.
- Hij/Zij korst aan de grillplaat.
- Wij korsten aan het brood.
- Zij korsten aan de taart.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aankorsten with some of the pronouns.
- Ik korstte aan de koekenpan.
- Jij korstte aan de pizzasteen.
- Hij/Zij korstte aan de wafelijzer.
- Wij korstten aan de contactgrill.
- Zij korstten aan de rooster.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aankorsten with some of the pronouns.
- Ik heb aangekorst op de barbecue.
- Jij hebt aangekorst op de bakplaat.
- Hij/Zij heeft aangekorst in de pan.
- Wij hebben aangekorst onder de grill.
- Zij hebben aangekorst op de hete plaat.