aanzaaien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zaai aan | zaaide aan | heb aangezaaid |
jij, je, u | zaait aan | zaaide aan | hebt aangezaaid |
hij, zij, het | zaait aan | zaaide aan | heeft aangezaaid |
wij | zaaien aan | zaaiden aan | hebben aangezaaid |
jullie | zaaien aan | zaaiden aan | hebben aangezaaid |
zij, ze | zaaien aan | zaaiden aan | hebben aangezaaid |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanzaaien with some of the pronouns.
- Ik zaai aan in mijn moestuin.
- Jij zaait aan met enthousiasme.
- Hij/Zij zaait aan voor de oogst.
- Wij zaaien aan in het voorjaar.
- Jullie zaaien aan op het veld.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanzaaien with some of the pronouns.
- Vroeger zaaiden we aan in onze tuin.
- Toen ik jong was, zaaide ik aan met plezier.
- Hij/Zij zaaide aan voor de groei.
- In die tijd zaaiden we aan in het voorjaar.
- Jullie zaaiden aan op dezelfde plek.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanzaaien with some of the pronouns.
- Ik heb aangezaaid in mijn moestuin.
- Jij hebt aangezaaid met succes.
- Hij/Zij heeft aangezaaid voor de oogst.
- Wij hebben aangezaaid in het voorjaar.
- Jullie hebben aangezaaid op het veld.