aarzelen

Conjugations List of Aarzelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikaarzelaarzeldeheb geaarzeld
jij, je, uaarzeltaarzeldehebt geaarzeld
hij, zij, hetaarzeltaarzeldeheeft geaarzeld
wijaarzelenaarzeldenhebben geaarzeld
jullieaarzelenaarzeldenhebben geaarzeld
zij, zeaarzelenaarzeldenhebben geaarzeld

Presens

Example presens sentences for Aarzelen with some of the pronouns.

  • Ik aarzel altijd voordat ik belangrijke beslissingen neem.
  • Jij aarzelt vaak wanneer je nieuwe dingen probeert.
  • Hij/zij/het aarzelt nooit om hulp te vragen.
  • Wij aarzelen soms voordat we onze mening geven.
  • Zij aarzelen zelden om risico's te nemen.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Aarzelen with some of the pronouns.

  • Ik aarzelde altijd toen ik voor grote uitdagingen stond.
  • Jij aarzelde vaak wanneer je moeilijke beslissingen moest nemen.
  • Hij/zij/het aarzelde nooit om zijn/haar standpunt kenbaar te maken.
  • Wij aarzelden soms voordat we actie ondernamen.
  • Zij aarzelden zelden wanneer ze nieuwe kansen kregen.

Perfectum

Example perfectum sentences for Aarzelen with some of the pronouns.

  • Ik heb geaarzeld voordat ik de sprong waagde.
  • Jij hebt vaak geaarzeld in vergelijkbare situaties.
  • Hij/zij/het heeft nooit lang geaarzeld bij het maken van keuzes.
  • Wij hebben soms geaarzeld voordat we ons plan uitvoerden.
  • Zij hebben zelden geaarzeld om veranderingen aan te brengen.