afbalken

Conjugations List of Afbalken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbalk afbalkte afheb afgebalkt
jij, je, ubalkt afbalkte afhebt afgebalkt
hij, zij, hetbalkt afbalkte afheeft afgebalkt
wijbalken afbalkten afhebben afgebalkt
julliebalken afbalkten afhebben afgebalkt
zij, zebalken afbalkten afhebben afgebalkt

Presens
Beta

Example presens sentences for Afbalken with some of the pronouns.

  • Ik balk af in de ochtend.
  • Jij balkt af na school.
  • Hij/Zij balkt af tijdens de wedstrijd.
  • Wij balken af op het grasveld.
  • Jullie balken af in het weekend.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afbalken with some of the pronouns.

  • Ik balkte af voordat het begon te regenen.
  • Jij balkte af terwijl ik toekeek.
  • Hij/Zij balkte af toen de zon onderging.
  • Wij balkten af bij de vorige gelegenheid.
  • Jullie balkten af tijdens het concert.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afbalken with some of the pronouns.

  • Ik heb afgebalkt tijdens de vakantie.
  • Jij hebt afgebalkt op het feestje.
  • Hij/Zij heeft afgebalkt in de sportschool.
  • Wij hebben afgebalkt voor de presentatie.
  • Jullie hebben afgebalkt op het strand.