afbrokkelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | brokkel af | brokkelde af | heb afgebrokkeld |
jij, je, u | brokkelt af | brokkelde af | hebt afgebrokkeld |
hij, zij, het | brokkelt af | brokkelde af | heeft afgebrokkeld |
wij | brokkelen af | brokkelden af | hebben afgebrokkeld |
jullie | brokkelen af | brokkelden af | hebben afgebrokkeld |
zij, ze | brokkelen af | brokkelden af | hebben afgebrokkeld |
Presens
Example presens sentences for Afbrokkelen with some of the pronouns.
- Het gebouw brokkelt langzaam af.
- De klif brokkelt steeds verder af door erosie.
- De oude muur brokkelt af en heeft dringend renovatie nodig.
- De verf op de schutting begint af te brokkelen.
- De relatie tussen hen brokkelt beetje bij beetje af.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Afbrokkelen with some of the pronouns.
- Het gebouw brokkelde langzaam af.
- Vroeger brokkelde de klif regelmatig af door erosie.
- Toen ik er vroeger langs liep, brokkelde de oude muur al af.
- De verf op de schutting brokkelde langzaam af terwijl ik toekeek.
- Tijdens die periode brokkelde de relatie tussen hen steeds verder af.
Perfectum
Example perfectum sentences for Afbrokkelen with some of the pronouns.
- Het gebouw is langzaam afgebrokkeld.
- De klif is door erosie verder afgebrokkeld.
- De oude muur is afgebrokkeld en heeft dringend renovatie gehad.
- De verf op de schutting is afgebrokkeld na vele jaren blootstelling aan weer en wind.
- De relatie tussen hen is langzaam afgebrokkeld.