afduvelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | duvel af | duvelde af | heb afgeduveld |
jij, je, u | duvelt af | duvelde af | hebt afgeduveld |
hij, zij, het | duvelt af | duvelde af | heeft afgeduveld |
wij | duvelen af | duvelden af | hebben afgeduveld |
jullie | duvelen af | duvelden af | hebben afgeduveld |
zij, ze | duvelen af | duvelden af | hebben afgeduveld |
PresensBeta
Example presens sentences for Afduvelen with some of the pronouns.
- Ik dufvel af na een lange dag werken.
- Jij dufvelt af wanneer je gestrest bent.
- Hij/Zij/Het dufvelt af voordat hij/zij gaat slapen.
- Wij dufvelen af na het sporten.
- Zij dufvelen af tijdens hun vakantie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afduvelen with some of the pronouns.
- Ik dufvelde af toen ik moe was.
- Jij dufvelde af terwijl je tv keek.
- Hij/Zij/Het dufvelde af nadat hij/zij had gewerkt.
- Wij dufvelden af tijdens de lange autorit.
- Zij dufvelden af na het uitgaan.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afduvelen with some of the pronouns.
- Ik heb afgeduveld na een drukke week.
- Jij hebt afgeduveld na het voltooien van je project.
- Hij/Zij/Het heeft afgeduveld nadat hij/zij zijn/haar doel had bereikt.
- Wij hebben afgeduveld na de wedstrijd.
- Zij hebben afgeduveld na het examen.