afkladden

Conjugations List of Afkladden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikklad afkladde afheb afgeklad
jij, je, ukladt afkladde afhebt afgeklad
hij, zij, hetkladt afkladde afheeft afgeklad
wijkladden afkladden afhebben afgeklad
julliekladden afkladden afhebben afgeklad
zij, zekladden afkladden afhebben afgeklad

Presens
Beta

Example presens sentences for Afkladden with some of the pronouns.

  • Ik klad af aan het einde van de dag.
  • Jij klad af tijdens de les.
  • Hij/Zij klad af op zijn/haar notitieblok.
  • Wij klad den af op de muur.
  • Zij klad den af in hun schriften.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afkladden with some of the pronouns.

  • Ik kladde af voordat ik naar bed ging.
  • Jij kladderde af terwijl je aan het telefoneren was.
  • Hij/Zij kladderde af op het papier.
  • Wij kladderden af tijdens de vergadering.
  • Zij kladderden af op de schoolborden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afkladden with some of the pronouns.

  • Ik heb afgeklad na school.
  • Jij hebt afgeklad op je werkblad.
  • Hij/Zij heeft afgeklad in zijn/haar dagboek.
  • Wij hebben afgeklad op het whiteboard.
  • Zij hebben afgeklad op de tafel.