afklemmen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | klem af | klemde af | heb afgeklemd |
jij, je, u | klemt af | klemde af | hebt afgeklemd |
hij, zij, het | klemt af | klemde af | heeft afgeklemd |
wij | klemmen af | klemden af | hebben afgeklemd |
jullie | klemmen af | klemden af | hebben afgeklemd |
zij, ze | klemmen af | klemden af | hebben afgeklemd |
PresensBeta
Example presens sentences for Afklemmen with some of the pronouns.
- Ik klem de buizen af om lekkages te voorkomen.
- Jij klemt de draden af voordat je ze verbindt.
- Hij/zij klemt de tang stevig af op het werkstuk.
- Wij klemmen de planken af voordat we ze vastspijkeren.
- Jullie klemmen de slangen af om de waterstroom te stoppen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afklemmen with some of the pronouns.
- Ik klemde de buizen af om lekkages te voorkomen.
- Jij klemde de draden af voordat je ze verbond.
- Hij/zij klemde de tang stevig af op het werkstuk.
- Wij klemden de planken af voordat we ze vastspijkerden.
- Jullie klemden de slangen af om de waterstroom te stoppen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afklemmen with some of the pronouns.
- Ik heb de buizen afgeklemd om lekkages te voorkomen.
- Jij hebt de draden afgeklemd voordat je ze verbond.
- Hij/zij heeft de tang stevig afgeklemd op het werkstuk.
- Wij hebben de planken afgeklemd voordat we ze vastspijkerden.
- Jullie hebben de slangen afgeklemd om de waterstroom te stoppen.