afklinken

Conjugations List of Afklinken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikklink afklonk afheb afgeklonken
jij, je, uklinkt afklonk afhebt afgeklonken
hij, zij, hetklinkt afklonk afheeft afgeklonken
wijklinken afklonken afhebben afgeklonken
jullieklinken afklonken afhebben afgeklonken
zij, zeklinken afklonken afhebben afgeklonken

Presens
Beta

Example presens sentences for Afklinken with some of the pronouns.

  • De muziek klinkt af na het einde van de film.
  • Hij klinkt altijd af voordat hij naar bed gaat.
  • Wanneer klinkt de bel af op school?
  • Ik klink de glazen af voordat ik ze in de kast zet.
  • De laatste tonen klinken af in de concertzaal.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afklinken with some of the pronouns.

  • Vroeger klonk de bel af om het einde van de les aan te geven.
  • Het orkest klonk perfect af tijdens de repetities.
  • Toen ik jong was, klonken de klokken altijd mooi af op zondagochtend.
  • De stem van de zangeres klonk af en toe wat schel.
  • Terwijl ik aan het lezen was, klonken de geluiden van buiten gedempt af.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afklinken with some of the pronouns.

  • Ik heb de bel afgeklonken toen ik thuiskwam.
  • Hebben jullie de instrumenten goed afgeklonken voor het optreden?
  • Hij heeft zijn speech afgeklonken met een krachtige boodschap.
  • We hebben de borden netjes afgeklonken na het eten.
  • Ze heeft het lied prachtig afgeklonken tijdens het concert.