afpelen

Conjugations List of Afpelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpeel afpeelde afheb afgepeeld
jij, je, upeelt afpeelde afhebt afgepeeld
hij, zij, hetpeelt afpeelde afheeft afgepeeld
wijpelen afpeelden afhebben afgepeeld
julliepelen afpeelden afhebben afgepeeld
zij, zepelen afpeelden afhebben afgepeeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Afpelen with some of the pronouns.

  • Ik speel af.
  • Jij speelt af.
  • Hij/Zij/Het speelt af.
  • Wij spelen af.
  • Jullie spelen af.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afpelen with some of the pronouns.

  • Ik speelde af.
  • Jij speelde af.
  • Hij/Zij/Het speelde af.
  • Wij speelden af.
  • Jullie speelden af.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afpelen with some of the pronouns.

  • Ik heb afgespeeld.
  • Jij hebt afgespeeld.
  • Hij/Zij/Het heeft afgespeeld.
  • Wij hebben afgespeeld.
  • Jullie hebben afgespeeld.