afpijnen

Conjugations List of Afpijnen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpijn afpijnde afheb afgepijnd
jij, je, upijnt afpijnde afhebt afgepijnd
hij, zij, hetpijnt afpijnde afheeft afgepijnd
wijpijnen afpijnden afhebben afgepijnd
julliepijnen afpijnden afhebben afgepijnd
zij, zepijnen afpijnden afhebben afgepijnd

Presens

Example presens sentences for Afpijnen with some of the pronouns.

  • Ik pijn af.
  • Jij pijnt af.
  • Hij/zij/het pijnt af.
  • Wij/pijnen pijnen af.
  • Jullie pijnen af.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Afpijnen with some of the pronouns.

  • Ik pijnde af.
  • Jij pijnde af.
  • Hij/zij/het pijnde af.
  • Wij pijnden af.
  • Jullie pijnden af.

Perfectum

Example perfectum sentences for Afpijnen with some of the pronouns.

  • Ik heb afgepijnd.
  • Jij hebt afgepijnd.
  • Hij/zij/het heeft afgepijnd.
  • Wij hebben afgepijnd.
  • Jullie hebben afgepijnd.